zondag 26 december 2010

Een goed voornemen

Als u in het nieuwe jaar voornemens bent zuiniger te zijn met wc-papier, heb ik de volgende tip voor u.
[Het onderstaande is van toepassing op een 'grote boodschap'.]
  1. Men neme een velletje wc-papier, bij voorkeur grijs en ruw, voor een optimale opname.
  2. Men vouwe het velletje in 4-en, dwz eerst eenmaal door de helft (u heeft dan een rechthoek), en daarna (deze rechthoek) nog eenmaal door de helft. U heeft nu een gevouwen vierlagig vierkant.
  3. Van de 4 hoeken die dit nieuwe, kleinere vierkant heeft is er 1 dicht en zijn er drie open.
  4. Men scheure de dichte hoek 1cm van de hoek rond af.
  5. Men vouwe het kleine vierkant uit tot zijn oorspronkelijke ongevouwen vorm.
  6. Overblijft het velletje wc-papier met een rond gat in het midden, plus het kwartrondje dat u er zojuist uitgescheurd heeft. Dit kwartrondje legt u apart.
  7. Men steke de middelvinger door het gat, zodat het velletje 'aan de wortel' van de vinger blijft hangen.
  8. Met uw middelvinger maakt u nu uw derrière grondig schoon. Dit vereist enige handigheid, want het is de bedoeling dat het papier daarbij niet van uw vinger valt.
  9. Men pakke het papier aan het begin van de middelvinger aan de achterkant beet en strope het papier op in de richting van de middelvingertop. Dit doet u door duim en wijsvinger van de andere hand te klemmen om de te reinigen middelvinger en zo naar boven een trekkende beweging te maken. Zodoende dat de faeces aan de binnenkant van het velletje komen te zitten. Als u behendig bent dan is uw middelvinger schoon en het velletje heeft alle excrementen opgenomen. Het velletje mag u nu in de wc gooien.
  10. Men neme nu het uitgescheurde kwartrondje om de laatste ongerechtigheden van onder uw middelvingernagel mee te verwijderen.
  11. Ook dit gooit u nu in de wc.
  12. Men wasse de handen.
  13. Men trekke door.
  14. Men felicitere uzelf.
    U heeft 1/8e (of minder) van de normale hoeveelheid papier gebruikt.

donderdag 16 december 2010

Bunkertocht

Op zondagochtend gingen we een keer samen wandelen bij Bloemendaal. In de richting van IJmuiden. We bekeken alle bunkers en voorzover mogelijk gingen wij er ook in, soms via een gaatje, door opgestoven zand zo versmald dat alleen ik erdoor kon. Hij bleef dan boven bezorgd staan kijken, maar hij maakte er een grapje van. Het idee dat niet zolang daarvoor de Duitsers hier nog patrouilleerden met de blik gericht op de Noordzee, was voor mij aanleiding om naar achtergelaten spullen uit te kijken. Er waren er die helmen hadden gevonden. Of een lijk. Een schedel op zijn minst. Waarom ik niet?
Het waaide en regende een beetje. Na een paar uur liepen we terug, stapten in de auto en reden naar de watertoren van Zandvoort. Daar gingen we met de lift naar boven naar het restaurant, waar niemand was en waar het rook naar oude soep. Naar bejaardentehuis. Toch bestelden we erwtensoep met roggebrood. De regen sloeg tegen de ramen. Soep. Ober. Leeg restaurant. De treurnis van een badplaats in de winter.

dinsdag 14 december 2010

Tai Hao


In Heemstede was een Chinees met de naam Chin. Ind. Restaurant Tai Hao. De baas had in de jaren '50 en '60 in Amsterdam zijn zaak gehad. Mijn vader kende hem nog uit die tijd. Hij heette meneer Tsjang. We (moeder, zus en ik) werden vaak op vrijdag of zaterdag door mijn vader meegenomen naar Tai Hao. Het was de place-to-be in die jaren ('70/'80) en de mensen braken de tent af. Als je binnenkwam tussen 6 en 7 's avonds was er nooit plek. Dan werd je via een ijzeren wenteltrap die midden in de zaak stond naar boven gedirigeerd. Daar was een bar waar je alvast een drankje kon drinken. Lang hoefde je nooit te wachten. Hij bestelde altijd Haaiepinnesoep. Het was een grap waarom niemand meer lachte, maar die 'voor de flauwte' toch altijd weer moest worden gemaakt. Ik nam als hoofdgerecht Cow Low Yuk (koeloejoek). Hij Nasi Rames. Een portie sateh voor ons allemaal. Ik mocht een biertje en soms wel twee. Toe kregen we een bolletje vanille-ijs in een metalen coupe met een koeken waaiertje erin en een papieren pauw op stokjes. Meneer Tsjang kwam altijd uit beleefdheid in de loop van de avond even vragen of alles goed was en gaf ons een hand. Elke keer maakte hij hetzelfde compliment aan mijn vader, namelijk hoe groot ik wel niet was geworden inmiddels. Terwijl er ergens verderop een bedrijf aan het eten was, met schreeuwende en keihard lachende kerels die dropen van het vet en het zweet, zaten wij tevreden te eten met de familie. Op de tafels lagen spierwitte papieren tafelkleden die van grote rollen werden gehaald. Ik tekende altijd op het tafelkleed tijdens het eten. Nee, ik tekende na, want ik kan niet tekenen, de patronen die op het papier waren gedrukt in reliëf. Op de tafel werden een aantal rechthoekige rechauds neergezet. Die kwamen uit indrukwekkende warme kasten, en waren van zichzelf warm, zonder vlammetje eronder. Altijd weer moest ik mijn vinger er tegenaan houden en altijd was ik weer verrast over de hitte. Af en toe kwam er een dampende dronken vent langs die via de wenteltrap op weg was naar de wc. Dit leidde vaak tot hilarische taferelen als zo'n zelfde man op weg naar beneden zijn evenwicht verloor en half van de trap af viel. Had het bedrijf weer wat te lachen. In de loop van de avond werden de obers steeds luider toegeschreeuwd door de deelnemers aan het bedrijfsuitje en uiteindelijk werden die er discreet op geattendeerd dat zij niet alleen waren. Oh ja, en de jassen werden altijd opgehangen in de garderobe bij de ingang.
Bij het binnenkomen en weggaan werd je uit en in je jas geholpen.

Op internet echoot de naam Tai Hao als Heemsteeds restaurant nog wel hier en daar na, maar het bestaat niet meer. Er is zelfs geen enkele foto van buiten- of binnenkant te vinden via Google. Zou het dan toch allemaal niet gebeurd zijn?

vrijdag 10 december 2010

Winterswijk

Mijn vader had een vriend in Winterswijk. We noemden hem oom Jan, maar hij was geen familie. Mijn vader had na zijn middelbare school een jaar bij de vader van oom Jan in de houtzagerij gewerkt. Het heette dat hij toen 'een man' was geworden. Die oom Jan Nijenhuis had een groot stuk grond met een villa erop met een grote vijver ervoor. Aan de Bataafseweg. De villa heette 't Stroot. In de vijver was een steiger gemaakt met een duikplank. 's Zomers mochten we zwemmen in de vijver, maar mijn oom en mijn vader waarschuwden mij dat er een bullebak in de vijver woonde. We waren dus altijd op onze hoede voor de scherpe tanden van de bullebak.
In de grote hal van de villa stonden de jachtgeweren van de oom, met daarboven foto's samen met Prins Bernhard en de tegenoverliggende muur was volgehangen met jachttrofeeën, vooral herten en reeën. Oom Jan was jachtopziener.
Bij de oom lagen veel Duitse tijdschriften, zoals Der Spiegel en wat bladen met blote vrouwen, geen porno natuurlijk. Hij had een zithoek met een lage tafel voor een enorm raam dat uitkeek op die vijver.

's Winters mocht ik een keer mee op jacht. Als drijver. Tussen allemaal oudere mannen met een tak tegen de bomen slaan. Ik voelde me heel stoer en nuttig. Aan het eind van de dag werd er tableau gemaakt van het geschoten wild. Mijn moeder ging er heel theatraal bij staan huilen, terwijl ze haar bontjas (van roodvos) nog wat meer om zich heen sloeg.

We waren ook een keer te gast in het huis van de vader van oom Jan, de eigenaar van de houtzagerij. We hadden toen net een cassetterecorder gekocht van Telefunken. Het hele weekend was ik geobsedeerd alles aan het opnemen en afspelen zo geweldig vond ik dat apparaat. Het huis vonden we eng want de oude eigenaar was net daarvoor doodgegaan.
Hij had een 'drankneus' toen hij nog leefde. Een soort rode aardbei in plaats van een neus. Zoiets had ik nog nooit gezien en zo'n mooie drankneus heb ik daarna nooit meer gezien.

Zwemmen

Heel lang heeft mijn vader de zomers gezwommen in zwembad Groenendaal. De buurman Witjas deed hetzelfde. 6 uur 's morgens. Ze gingen soms met 1 auto. Soms ging ik mee. Het was altijd behoorlijk koud. Weer of geen weer, hij ging. Ik vond het stoer om mee te gaan. Maar ik hield me vaak niet stoer als ik in het koude water moest duiken. Ik vond het dan opeens niet leuk meer. We gingen altijd samen in 1 badhokje, waar hij me afdroogde. Vaak ‘roste’ hij met de handdoek heen en weer, niet om mij pijn te doen, maar om ervoor te zorgen dat ik het warm zou krijgen. Het deed pijn, maar ik werd er ook warm van.
Hij begon direct met ‘baantjes’ trekken. Ik zwom er zo’n beetje achteraan. Hij deed schoolslag. Crawl kende hij niet.
Soms haalde ik mijn voet open aan de betonnen trappen die de te smalle treden hadden.
Op een aantal plekken waren buitendouches met scherpe stralen ijskoud water waar je officieel onder moest om schoon te zijn voordat je in het bad ging. Hij ging er altijd onder, ook als het buiten 10 graden was. Ik vond het al erg om met mijn voeten door het voetenbad te moeten waden, maar daar ontkwam je niet aan. Er was geen andere manier om bij het zwembad te komen.
We hadden badjassen. Als ik me niet vergis reden wij zelfs in badjas naar het zwembad. Het was zo vroeg, toch niemand die je zag.
De betonnen badhokjes kon je dichtdoen door het zitplankje horizontaal te zetten. Als je zat was het hok dus op slot. Het waren gelakte dikke plankjes. Het rook in de hokjes vaag naar lysol.
De zwembroek zat altijd verpakt in een opgerolde handdoek. Na het zwemmen werd de zwembroek nauwkeurig uitgeknepen boven een putje en opnieuw in de, nu vochtige, handdoek gerold.

maandag 6 december 2010

De koppige patiënt

Op zekere dag kreeg Nederland kanker. Er zat een vlekje op zijn arm, een plekje, een puntje, eigenlijk niet veel groter dan een speldenkop. Nederland ontdekte het omdat het gitzwart was en jeukte. Eromheen was het vurig. Als Nederland alleen maar aan dokters dacht kreeg hij al een paniekaanval, dus concentreerde hij zich extra op zijn werk en praatte zichzelf in: ik verbeeld het me, er zijn nog minstens 10 andere plekjes en pijntjes, die horen erbij. Maar dat ene plekje hoorde er niet bij en na een half jaar was het zo groot als een aardbei. Een stekende aardbei. Voor zichzelf kon Nederland het gezwel nog wel wegredeneren, maar omdat het zichtbaar op zijn onderarm zat, kon hij de plek op zijn werk niet meer verbergen. Collega's keken hem soms anders aan. Hij besloot naar de dokter te gaan. Hij had zijn arm ternauwernood ontbloot, "kanker" zei de huisarts. Als de blonde verfloddering naar het ziekenhuis een biopt laten maken. En nu zul je denken dat Nederland van angst door zijn kniëen zakte, maar niets van dat al. In superieure rust reed hij naar het ziekenhuis en deed wat hij moest doen. De uitslag van de weefselkweek: soeranoom. Een kwaadaardige agressieve en zichzelf razendsnel verspreidende tumorsoort. Met een bijzondere eigenschap: fysiek ga je er niet dood aan. De tumor zaait zich vooral uit in de hersenen en zorgt daar geleidelijk voor een persoonlijkheidsverandering. Nederland had nu de keuze: bestrijden of accepteren dat hij beetje bij beetje een ander zou worden. Hij zei tegen zichzelf: weet je wat, eigenlijk heb ik er maar heel weinig last van. Zeker nu ik weet dat ik er niet dood aan ga. Bestralingen en chemotherapie zijn een bezoeking. Ik heb geen zin in dat gevecht. Zo kan het ook. Dan maar een beetje een ander mens. Ook dat heeft zelfs nog wel iets.
Dus tierde de kanker welig voort. Nederland ging weer aan het werk en ontkende de ziekte totaal. Maar de ziekte ontkende Nederland niet. 
Nederland kreeg steeds meer klachten. Hoofdpijn, concentratieverlies, stemmingswisselingen, en zijn maag- en darmstreek leek wel een tombola. Hij moest zich gewonnen geven. Nederland stopte met naar zijn werk te gaan. Hij was moe, doodmoe. Hij zat op een stoel, dagenlang, te zitten. Hij had niet de puf om iets te lezen of zelfs TV te kijken. Nederland was een plant geworden. Ik weet niet hoe het met Nederland is afgelopen, maar als niemand hem heeft opgetild, zit hij er nu nog.


Epiloog
Er is inmiddels een medicijn op de markt dat de tumoren doet wegsmelten en zorgt voor herstel van de oude persoonlijkheid. Dit medicijn heet Primary Versatile Vexation (PVV)

vrijdag 12 november 2010

Enige opmerkingen bij Shutter Island (2010) van Martin Scorcese

Leonardo DiCaprio speelt een rechercheur die naar psychiatrische inrichting Shutter Island gaat op zoek naar een ontsnapte patiente. Zijn omgeving echter dwingt hem in een andere richting: hem te laten geloven dat hijzelf de patient is. Als toeschouwer hoop je dat hij zich eruit vecht en bewijst dat zijn omgeving ongelijk heeft en het allemaal een groot complot is tegen hem. Dit wordt gevoed door een ontmoeting met een ontsnapte dokter die hem vertelt dat de inrichting een fabriek is van door lobotomie (hersenbesnijdenis) ongevoelig gemaakte mensen, die als geheim agenten de wereld in gestuurd worden door Amerika.
De zwakte van de film zit erin dat de met zorg opgebouwde suggestie van het complot niet waar blijkt te zijn, maar hallucinaties van de protagonist. Scorcese doet hiermee een brainfuck met zijn publiek: de plot die we dachten te bekijken is de plot niet. De code van de film wordt aan het eind van de film door Scorcese veranderd. We speelden het spel van Scorcese, maar aan het eind zegt hij ons dat we niet volgens de regels speelden. We moeten de film dus nogmaals zien, het spel nogmaals spelen, volgens de nieuwe spelregels.
Scorcese solt op deze manier op een bedenkelijke manier met zijn publiek. Te meer omdat als we inderdaad een 2e keer kijken de film plotloos blijkt te zijn, namelijk een rechte lijn naar het te grazen nemen van de protagonist (die onze sympathie heeft), geen spanning dus. En een geniaal intellectueel experiment dat spanningsloos is, verkoop je niet. Zelfs Scorcese niet.
Ook de vele hallucinatie-scenes zijn nog al ketchup-achtig en dienen plotwise bij de eerste keer kijken geen enkel doel. Ze blijken een rechtvaardiging voor de plotloze 2e kijksessie. Teveel logica voor een kunstwerk als een film.


Maar dat Scorcese onderzoek doet tijdens het bouwen aan zijn oeuvre dwingt recpect af. We kunnen hem deze bokkesprong vergeven, omdat we zijn werk kennen, weten dat zijn motieven zuiver zijn. Hij heeft wel meer dit soort reculer-pour-mieux-sauter-films gemaakt zoals The Age of Innocence (1993).
Zo bezien zien we een DiCaprio die zijn stinkende best doet en daarom overtuigt en goede ondersteunende rollen van acteersfinxen Ben Kingsley en Max von Sydow. En de scene waarin DiCaprio door een bewaker per jeep wordt teruggebracht naar de inrichting over dat de mens per definitie gewelddadig is, is een parel. Bloedstollend.



dinsdag 9 november 2010

Het arrogantiequotiënt

Stel je voor. Je staat in het midden van een leeg voetbalveld in een stadion met 10.000 toeschouwers. Je schreeuwt zo nu en dan wat tekst in de richting van de massa en elke keer reageert de massa met applaus. Na een tijdje loop je in de richting van de catacomben en je zwaait naar de menigte. Weet jij veel wie het zijn. De volgende dag doe je hetzelfde en de dagen daarop ook. Je hebt dat stadion nodig. Het geeft je een goed gevoel.

Stel je voor. Je bedrijft 'de liefde' met iemand die totaal passief is. Je moet je libido tot bedaren brengen, duikt erop, spuit jezelf leeg in je subject en gaat over tot de orde van de dag.

Op Twitter zijn er een aantal mensen met 10.000+ volgers, zonder dat ze zelf iemand volgen, of een symbolische 1. Vaak zijn deze mensen beroemd. Want geen 'onbekende' twitteraar zou met het volgen van 1 persoon wegkomen. Fuck him. Zo iemand zouden we arrogant vinden.
Maar dit zijn extremen. Er zijn ook beroemdheden die wel belangstelling hebben voor 'mindere Goden' en die een aantal mensen volgen. Deze twitteraars zijn iets minder arrogant.
Om nu te kunnen meten in welke mate een beroemdheid zich schuldig maakt aan zelfoverschatting is er het arrogantiequotiënt.

Het arrogantiequotiënt bereken je door het aantal mensen dat je volgt te delen door het aantal volgers. Als het aantal volgers groter of gelijk is aan 300, wordt dit aantal vastgesteld/teruggebracht op/tot 300. (De waarde 300 is gekozen omdat 300 twitteraars nog met redelijke aandacht te volgen zijn.) Als het aantal volgers kleiner is dan 300 (bijvoorbeeld 255), nemen we dit aantal, dus 255, in dit geval.
Als de uitkomst van het arrogantiequotiënt kleiner is dan 1 heb je een probleem. Je hebt meer volgers dan mensen die je volgt.
Heb je 10.000+ volgers, maar volg je er 300 dan scoor je 300/300=1, precies genoeg om aan arrogantie te ontkomen.

Een paar voorbeelden.
Freek de Jonge (@freekjonge) heeft meer dan 16.000 volgers. Volgens de formule wordt 16.000 teruggebracht tot 300. Grappenveteraan Freek volgt 1 persoon. 1/300=0,003. Freek is dus arrogant.
Ook Wim de Bie (@wimdebie), de Fractionele Mental Coach voor De Linkerflank, scoort abominabel. 24/300=0,08
Jelle Brandt Corstius (@jellebc), een rijzende ster aan het Linkse Universum, is nu al arrogant. Hij scoort even slecht als Haatopa Freek. 0,003.
Ook Grand Old Lady Neelie Kroes (@neeliekroeseu) is meer geinteresseerd in het poneren van haar eigen wijsheden dan dat zij wil weten wat anderen te melden hebben en scoort: 59/300=0,19. Al beter dan de ijdele heren van hierboven, maar nog steeds bedroevend.
Een willekeurige beginnend twitteraar zal zo scoren: volgt 50 mensen, wordt gevolgd door 8, scoort 50/8=6,25. Een lichtend voorbeeld van deemoed.

Wat is uw arrogantiequotiënt?

Ik wens u veel rekenplezier!

maandag 8 november 2010

Once-in-a-lifetime

Pas zag ik op youtube een interview met een leraar Engels van mijn middelbare school. Die leraar heet Lodewijk (Henri) Wiener en is behalve leraar ook schrijver. Het was de eerste keer dat ik hem terugzag na 25 jaar en aanvankelijk moest ik goed kijken of ik hem herkende. Hij was grijs en kaler geworden en had zijn kenmerkende snor niet meer. We hadden les van hem in lokaal 4 op de begane grond van het "Stedelijk" (Gymnasium) in Haarlem. Toen het filmpje begon en hij begon te praten, haalde ik opgelucht adem. Zijn stem was identiek. Nog steeds dezelfde scherpte, passie en kracht als toen. Opeens was ik 25 jaar terug in de tijd. Wiener spreekt over het verraad in het onderwijs door beleidsmakers en zijn passie voor literatuur. Wat hij zegt is ook belangrijk, maar hoe hij het zegt, de wrevel, het niet-corrupte, het onpragmatische is een feest van herkenning. Alles komt terug: de veiligheid van de school, de nieuwsgierigheid naar kennis, de wil om kennis over te dragen, de kameraadschap tussen leraar en leerlingen, het licht in het lokaal, de donkere ochtenden, de gare middagen. De les op zaterdagochtend! En de gesoigneerdheid van Wiener. Zijn gestreken overhemden, zijn te strakke broeken (altijd 'correct', nooit een spijkerbroek), zijn dassen, zijn zware metalen horloges, zijn manchetknopen (of heb ik dat verzonnen?), zijn zakelijkheid, strengheid en gevoeligheid. We wisten toen ook al dat hij schreef, maar hij gedroeg zich bijna als een anti-kunstenaar, op het droge af was hij. Correct, gedegen, maar ook mysterieus. Er was altijd afstand, maar iedereen hield van hem. Een sexy gentleman uit Zandvoort of was het Amsterdam? Dat hij hetero was stond buiten kijf, maar bij hem wist je nooit met wie hij scharrelde, of hij vader was of kinderloos. Hij had iets straks, een he-man, een womanizer, maar zonder een ranzige kant.
Dat hij er buitengewoon verzorgd uitzag moet eind jaren '70, begin jaren '80 een daad van verzet zijn geweest, want alle andere leraren liepen in easy-going kernwapenvrije jeans en zelfgebreide truien. Wiener ging volstrekt zijn eigen weg. Maar omdat hij niet arrogant was lag hij toch heel goed bij de andere leraren. Het was de enige leraar die elke les begon met: "Klas...".
Het terugzien van de passie en de vechtlust, het niet gedoofde vuur was verpletterend. Dit is één van mijn initiatoren. Hij wijdde me in in Shakespeare, Shelley, Wordsworth, Orwell en vele anderen. Zonder grote gebaren, alsof we broodjes gingen bakken, zo werden wij vertrouwd gemaakt met de grote Engelse schrijvers. En retrospectief, met wat een liefde.
Hoe zeldzaam plekken als die school, waar de tijd, de rust en de intentie bestond om te reflecteren, te leren en te groeien. Wat een rijkdom, wat een concentratie, het was once-in-a-lifetime.
Ineens wist ik het: Wiener en ik (en niet alleen ik, maar andere oud-leerlingen ook) zijn voor altijd met elkaar verbonden. Toen ik hem zag herinnerde ik mij dat hij 25 jaar met mij mee gereisd was en dat ik hem voor de rest van mijn leven mee zal dragen. Iemand die geinspireerd lesgeeft is goud waard. Wiener is zo iemand.

donderdag 28 oktober 2010

De onschuld van de dode dingen

Kent u dat? Herkent u het dat u een volle mok met koffie vastpakt en vervolgens met het oor in uw hand staat. Of dat u in lunchtijd op uw werk een halve liter karnemelk op uw bureau hebt staan en besluit het pak te gaan schudden omdat u dacht dat het nog dicht was, omdat u was vergeten dat u er 2 minuten eerder al een slok van hebt genomen. En zo uw hele bureau plus het bureau van uw collega ondersprietst met zure witte troep.
Of dat u verwikkeld bent in een continue achtervolging met uw huissleutels en uw mobiele telefoon, omdat ze altijd voor u op de loop lijken te zijn.
Of dat u de sleutel van het schuurtje de afgelopen maand 10 keer hebt zien liggen, maar dat u als u een fietspomp nodig hebt die in de schuur staat, opeens de sleutel ervandoor is gegaan, als een muis die op de loop ging voor een kat.
Of dat u 1 minuut voordat de film op tv begint u de afstandsbediening niet kunt vinden. Dat u in blinde drift alle kussens van de banken smijt, de kratten met speelgoed van de kinderen omkeert, 8 keer naar uw studeerkamer loopt om naast de computer te kijken en dat u na een half uur ten einde raad besluit het op een zuipen te zetten en uw afstandsbediening dan vindt tussen de leverworst en de kaas in de ijskast.


Kent u dat? Leest u dan nog even door.


Je vult sproeivloeistof aan in je auto. Je draait de dop eraf. Je wilt die ergens neerleggen. Ik kies dan altijd een instabiel randje, want er is geen ander randje. Ik kan er vergif op innemen dat ik er tegenaan stoot. Dop kukelt eraf, ergens tussen slangen en stangen naast de motor. Mijn hand is te groot om de dop te kunnen grijpen, dus moet ik op zoek naar een stevig stuk staaldraad met een haakje eraan. Voordat ik dat bij elkaar heb gezocht en gemaakt is er zomaar weer een uur voorbij. Als ik dan eindelijk weer bij de auto ben, is de kans levensgroot dat ik van de regen in de drop terecht kom. Ik trek met de haak iets los, of prik iets door waardoor ik nog verder van huis raak. Ik moet mijzelf tot de orde roepen, mij tot het uiterste concentreren om er niet nog een grotere chaos van te maken dan die er al is.


Ik woon in een bosrijke omgeving en heb een motorzaag. Die heeft 2 reservoirs die regelmatig bijgevuld moeten worden. Het eerste met mengsmering. Het tweede met kettingolie. Ik raak al half in paniek als ik eraan moet beginnen. Mijn geest begint te blazen: "wat kan je dat toch goed. Wat ben je toch vreselijk handig geworden met de jaren. Ja, het was niet makkelijk. Je hebt veel moeten leren. Maar kijk eens wat je nu kan. Je kan werken met de motorzaag, zonder dat je je hand eraf zaagt en je kan hem ook zelf bijvullen. Je kan zelfs de ketting zelf stellen. Toe maar. Je gaat er ernstig op vooruit kerel!" Undsoweiter undsofort, lult mijn geest verder. La maar lullen, denk ik en ga aan de slag. Gooi benzine in het eerste gat en olie in het tweede. Niet teveel en niet te druistig, praat ik mezelf in. Alles beheerst en nauwkeurig. Zo. Klaar, nu de doppen terug op de jerrycan met benzine en de fles met olie en aan de slag. Handschoenen aan, oordoppen in en starten maar. Zo loop ik tegen mezelf te lullen dat ik vergeet om de doppen terug te doen op het benzine- en oliereservoir van de zaag. Ik heb de zaag al in mijn hand en olie en benzine stroomt op mijn broek en schoenen.


Lichten laten branden auto. Een auto zonder geluidssignaal dat de lichten branden als je uitstapt is voor mij niet geschikt. Ik denk dat ik eraan denk, maar ik verras mezelf telkens weer: lichten niet uitgedaan. Ook een auto met een geluid als de lichten nog branden is geen garantie voor succes. Ik ben in staat dit geluid niet te horen.


Parkeergarages (met dank aan Esther Donkers voor het idee, ). De absolute horror. De dwang van de organisatie (je MOET hier parkeren, je MOET hier betalen, je MOET hier naar binnen, je MOET hier naar buiten) maakt bij mij oerkrachten los. Ik krijg meteen films in mijn hoofd dat ik dronken van radeloosheid overal tegenop knal. Tegen andere auto's, tegen betonnen palen, tegen geldmachines en in gedachten vlieg ik in vrije val in een gracht of naastgelegen kanaal.
Je kan je kont niet keren, alles is supersmal. Hyperventilerend zoek ik een plek, nadat ik het kaartje dat de paal heeft uitgespuugd even op de stoel naast me gelegd heb. Let als een idioot op de witte pijlen op de grond, omdat ik weet dat ik een speciaal talent heb om te gaan spookrijden en in een verkeerd gat te duiken waardoor ik plots weer bij de uitgang sta. Ik vind een plek, maar moet als een sardine mijn auto verlaten: mijn deur kan maar een klein beetje open en ik pers me door de opening naar buiten. Geluk dat de bezitter van de auto waartegen mijn deur leunt er niet is. Ik heb geen keus, ik moet eruit. Auto afsluiten en weglopen. Het kaartje heb ik met trillende vingers in mijn portemonnee gestopt, nog extra kijkend in welk vakje, want een verloren kaartje is natuurlijk de tunnel der tunnels, niemand wil dat meemaken.
Als ik na een paar uur uitparkeer is het een hele prestatie als ik niet de zijspiegel eraf rij tegen een betonnen paal en als ik ongeschonden de garage uit ben gekomen, zet ik vaak de auto even langs de kant om mijzelf te feliciteren en op adem te komen.


Je rijdt op de fiets in de regen naar een afspraak. Je draagt regenkleren. Op de plaats van bestemming trek je je regenkleding uit. Bij mij zuigt alles zich direct vacuum. Mijn regenbroek blijft plotseling aan een haakje van mijn trapper hangen, een haakje dat ik daarvoor nog nooit heb gezien. Als ik het lusje van de broek dat achter het haakje vastzit wil losmaken, vergeet ik mijn fiets vast te houden en die klettert op de straat, waardoor een stale punt van de trapper zich in mijn enkel boort. Ik wil mijn hele fiets van woede in elkaar trappen, maar er lopen mensen in de buurt, dus ik beheers me. Ik klungel door met het haakje en mijn handen zitten onder de smeer. Ik krijg het haakje los en trek daarna mijn regenbroek uit met mijn smeerhanden, zodat de broek voorgoed is verknald. Dan mijn fiets oprapen. Mijn regenbroek even op een paaltje neergelegd, om mijn handen vrij te maken om mijn fiets te kunnen oppakken. Pak mijn fiets op, stoot tegen de broek aan die op het paaltje ligt, en de broek valt in een plas. En dan moet de werkdag nog beginnen.


Na het flossen van mijn tanden is het voor mij elke keer weer een uitdaging om het draadje in het vuilnisbakje te krijgen. Het draadje wil niet van mijn vingers af. Dat doe ik elke ochtend, dus ik ken die draadjes. Ik klem daarom nu het uiteinde van het draadje tussen de klep van de vuilnisbak en de bak zelf en zo gaat het draadje los. Daarna hangt het draadje voor de helft uit de bak, en dat eindje moet er ook nog in. Ik pak het delicaat beet tussen duim en wijsvinger, hou de klep open en doe rest van het draadje in de bak, terwijl ik een wrijvende beweging maak, zodat het draadje niet nogmaals de kans krijgt te blijven plakken.


Als er ergens een verlengsnoer op de grond ligt of een stuk touw of een stok, ik weet niet hoe ik het doe, maar gegarandeerd, dat het snoer zich om mijn voet krult en daar vastplakt. Ik moet allerlei toeren uithalen om mij van het snoer te ontdoen. Ik dans een soort horlepiep of sjamanendans alsof er een adder het op mijn been heeft voorzien die steeds opnieuw aanvalt.


Waarom zeg ik dit allemaal? U gelooft me vast niet als ik zeg dat ik u niet aan het lachen probeer te maken. Misschien om u te vertellen dat ik een nogal getroubleerde relatie heb met de stoffelijke wereld. Als het niet was dat ik de onhandigheid in eigen persoon ben, dan zou ik me kunnen voorhouden dat ik voortdurend wordt gefopt, tegengewerkt, achtervolgd en gesard door dode dingen. Maar dat gelooft natuurlijk geen mens. Of u wel?

dinsdag 12 oktober 2010

Nav lezing Over Gewetensvrijheid van Femke Halsema (http://tinyurl.com/39bhqzt)
De derde weg van Femke Halsema is helemaal geen derde weg, maar dezelfde weg die leidt naar onduidelijkheid, oeverloze discussies en meer gepamper.

Met haar vaststelling dat de progressieven in het defensief zitten en dat links geen antwoorden heeft  (of tot nu toe niet wilde hebben) op het onderdrukkende karakter van de Islam, heeft Halsema twee punten. Maar welk (nieuw) antwoord probeert Halsema te geven?

“Ons komt ook de taak toe om de confrontatie te zoeken met die gelovigen, die islamitische voorgangers, die gewetensdwang uitoefenen op de minderheden in eigen kring. “

“Ons komt de taak toe” klinkt niet echt slagvaardig, maar wetenschappelijk-bureau-van-een-politieke-partij-achtig. Maar zo klinkt Halsema nou eenmaal. Toch verraadt deze toonzetting wel degelijk iets over de inhoud. Maar daarover later. En wat bedoelt ze met “de confrontatie zoeken”. Hoe doe je dat op zijn GroenLinks? Gesprekken voeren met repressieve imams of  ‘buurtvaders’, die vervolgens het helemaal met je eens zijn en daarna weer over gaan tot de orde van de dag en hun onderdrukkende gedrag. (Immers we weten nu genoegzaam dat er nogal wat ‘ruimte’ kan zitten tussen wat een moslim voor de buitenwacht beleidt en wat zijn werkelijke drijfveren zijn. Dit wordt ook aangemoedigd in zijn geloof. Je mag (moet zelfs) liegen en bedriegen als je geloof onder vuur komt te liggen. Dit heet Takiyya.) Dat gaat dus niet werken, want dat is meer van hetzelfde. Daarom spreekt de lijn Wilders veel kiezers ook aan, omdat hij harde proposities heeft, en hen voor voldongen feiten stelt, die dwingen tot een antwoord aan moslimzijde. Wilders dwingt de dwingers (moslims), omdat hij (wel) begrijpt welke taal ze verstaan.
Halsema zal niet slagen als ze niet met wat harders komt dan rekenen op de effectiviteit van ‘een stevig gesprek’.

“Er lijken ook maar 2 smaken. Je bent anti-religie en dan wil je godsdienst, ik bedoel natuurlijk de Islam, weren uit de publieke sfeer en het liefst uit heel Nederland. Je bent pro-religie en dat betekent in het gepolariseerde debat ook dat je een moslimknuffelaar bent en een relativist die de sharia wil invoeren (dit is een vrije vertaling van het werk van Wilders).”

Wilders is niet anti-religie, maar anti-onvrijheid. Maar zijn propositie lijkt anti-religieus, omdat hij weet dat in de slipstream van de tegenwerking van religieuze excessen, de vrijheid vanzelf (mee)komt. Een kwestie van goed kijken. De kwaal bestrijden en niet de symptomen.

“Ze [dertienjarige moslimmeisjes, red] laten zich verscheuren tussen de wens solidair te zijn met een Islamitische minderheid die zich verdrukt voelt en het besef dat binnen veel islamitisch geloofsgemeenschappen de positie van minderheden (bijv. vrouwen en homoseksuelen) treurig is.

Afgezien van het feit dat de dramatische toon die Halsema hier heeft een perfecte inzage geeft in de manier waarop zij het probleem op zichzelf projecteert, en tegelijkertijd in het onvermogen om met meer afstand naar de zaak te kijken, is het nog maar de vraag of 13-jarige moslimmeisjes dit besef hebben.
De islamitische minderheid voelt zich niet verdrukt, maar zegt dat ze zich verdrukt voelt. Dat is strategie, omdat men weet dat een slachtofferrol het goed doet in Nederland. Men gebruikt dit als schild om de aandacht af te leiden en met rust gelaten te worden in de uitoefening van hun geloof en alle onderdrukkende aspecten die daarbij horen.
Halsema veronderstelt een derde weg omdat ze lijkt te denken dat dit haar electoraal van pas kan komen. Het lijkt alsof ze visonair is. Het is leuk bedacht, maar de derde weg is doornig en troebel en het kan zijn dat er helemaal geen weg is, alleen maar in het hoofd van Halsema.

Al met al is de lezing van Halsema een schroomvallig pogen structuur te scheppen. Een theoretische verhandeling, maar geen handleiding waarmee je iets oplost.
De achilleshiel is de nuance en de fijnbesnaardheid, werktuigen die niets teweeg brengen in het daadwerkeijk oplossen van de problemen. Het is allemaal reuze verantwoord, reuze correct en rechtschapen. Alsof ze met een waterpomptang aankomt voor het afsluiten van een lekkende oliebron in de oceaan. Gevaarlijk naief.

En dan is er nog de toonzetting. Het is de toon van laten we het er nog eens over hebben, humanistisch positivisme van een praatgroepkarakter uit de jaren ’70. Er zit totaal geen noodzaak in. Decadent gefilosofeer, ziende blind en horende doof voor wat er op straat gebeurt.

De tegenstelling tussen Halsema (of Links) en Wilders is niet zozeer een ideeenclash, maar veel meer een toonconflict. Wilders gebruikt harde oneliners, waarvan linkse tenen gaan krommen. Het liefst zouden ze hem het zwijgen opleggen. Net als een oom die op een verjaardagsfeestje plotseling al zijn kleren uittrekt omdat het benauwd is in de kamer. Wilders doet wat iedereen zou willen doen, maar de anderen schamen zich, zijn bang dat de gastheer zich beledigd voelt, bang voor de reactie van de anderen en bang voor de waarheid. Waarom?
Omdat Halsema denkt dat de intolerantie gevoelig is voor nuance, en beledigd wordt door harde taal, zoals normaal is in een verlicht Westers land.
Wilders communceert met de Islam door de manier waarop hij spreekt, zie de reacties die hij losmaakt. Halsema communiceert niet, spreekt de taal niet, is als een stomme. 

Daarom slaat zij met de ogenschijnlijke nieuwe lijn die zij kiest in haar lezing nog geen deuk in een pakje boter. Het blijft keurige, verantwoorde Oude Politiek.