donderdag 28 oktober 2010

De onschuld van de dode dingen

Kent u dat? Herkent u het dat u een volle mok met koffie vastpakt en vervolgens met het oor in uw hand staat. Of dat u in lunchtijd op uw werk een halve liter karnemelk op uw bureau hebt staan en besluit het pak te gaan schudden omdat u dacht dat het nog dicht was, omdat u was vergeten dat u er 2 minuten eerder al een slok van hebt genomen. En zo uw hele bureau plus het bureau van uw collega ondersprietst met zure witte troep.
Of dat u verwikkeld bent in een continue achtervolging met uw huissleutels en uw mobiele telefoon, omdat ze altijd voor u op de loop lijken te zijn.
Of dat u de sleutel van het schuurtje de afgelopen maand 10 keer hebt zien liggen, maar dat u als u een fietspomp nodig hebt die in de schuur staat, opeens de sleutel ervandoor is gegaan, als een muis die op de loop ging voor een kat.
Of dat u 1 minuut voordat de film op tv begint u de afstandsbediening niet kunt vinden. Dat u in blinde drift alle kussens van de banken smijt, de kratten met speelgoed van de kinderen omkeert, 8 keer naar uw studeerkamer loopt om naast de computer te kijken en dat u na een half uur ten einde raad besluit het op een zuipen te zetten en uw afstandsbediening dan vindt tussen de leverworst en de kaas in de ijskast.


Kent u dat? Leest u dan nog even door.


Je vult sproeivloeistof aan in je auto. Je draait de dop eraf. Je wilt die ergens neerleggen. Ik kies dan altijd een instabiel randje, want er is geen ander randje. Ik kan er vergif op innemen dat ik er tegenaan stoot. Dop kukelt eraf, ergens tussen slangen en stangen naast de motor. Mijn hand is te groot om de dop te kunnen grijpen, dus moet ik op zoek naar een stevig stuk staaldraad met een haakje eraan. Voordat ik dat bij elkaar heb gezocht en gemaakt is er zomaar weer een uur voorbij. Als ik dan eindelijk weer bij de auto ben, is de kans levensgroot dat ik van de regen in de drop terecht kom. Ik trek met de haak iets los, of prik iets door waardoor ik nog verder van huis raak. Ik moet mijzelf tot de orde roepen, mij tot het uiterste concentreren om er niet nog een grotere chaos van te maken dan die er al is.


Ik woon in een bosrijke omgeving en heb een motorzaag. Die heeft 2 reservoirs die regelmatig bijgevuld moeten worden. Het eerste met mengsmering. Het tweede met kettingolie. Ik raak al half in paniek als ik eraan moet beginnen. Mijn geest begint te blazen: "wat kan je dat toch goed. Wat ben je toch vreselijk handig geworden met de jaren. Ja, het was niet makkelijk. Je hebt veel moeten leren. Maar kijk eens wat je nu kan. Je kan werken met de motorzaag, zonder dat je je hand eraf zaagt en je kan hem ook zelf bijvullen. Je kan zelfs de ketting zelf stellen. Toe maar. Je gaat er ernstig op vooruit kerel!" Undsoweiter undsofort, lult mijn geest verder. La maar lullen, denk ik en ga aan de slag. Gooi benzine in het eerste gat en olie in het tweede. Niet teveel en niet te druistig, praat ik mezelf in. Alles beheerst en nauwkeurig. Zo. Klaar, nu de doppen terug op de jerrycan met benzine en de fles met olie en aan de slag. Handschoenen aan, oordoppen in en starten maar. Zo loop ik tegen mezelf te lullen dat ik vergeet om de doppen terug te doen op het benzine- en oliereservoir van de zaag. Ik heb de zaag al in mijn hand en olie en benzine stroomt op mijn broek en schoenen.


Lichten laten branden auto. Een auto zonder geluidssignaal dat de lichten branden als je uitstapt is voor mij niet geschikt. Ik denk dat ik eraan denk, maar ik verras mezelf telkens weer: lichten niet uitgedaan. Ook een auto met een geluid als de lichten nog branden is geen garantie voor succes. Ik ben in staat dit geluid niet te horen.


Parkeergarages (met dank aan Esther Donkers voor het idee, ). De absolute horror. De dwang van de organisatie (je MOET hier parkeren, je MOET hier betalen, je MOET hier naar binnen, je MOET hier naar buiten) maakt bij mij oerkrachten los. Ik krijg meteen films in mijn hoofd dat ik dronken van radeloosheid overal tegenop knal. Tegen andere auto's, tegen betonnen palen, tegen geldmachines en in gedachten vlieg ik in vrije val in een gracht of naastgelegen kanaal.
Je kan je kont niet keren, alles is supersmal. Hyperventilerend zoek ik een plek, nadat ik het kaartje dat de paal heeft uitgespuugd even op de stoel naast me gelegd heb. Let als een idioot op de witte pijlen op de grond, omdat ik weet dat ik een speciaal talent heb om te gaan spookrijden en in een verkeerd gat te duiken waardoor ik plots weer bij de uitgang sta. Ik vind een plek, maar moet als een sardine mijn auto verlaten: mijn deur kan maar een klein beetje open en ik pers me door de opening naar buiten. Geluk dat de bezitter van de auto waartegen mijn deur leunt er niet is. Ik heb geen keus, ik moet eruit. Auto afsluiten en weglopen. Het kaartje heb ik met trillende vingers in mijn portemonnee gestopt, nog extra kijkend in welk vakje, want een verloren kaartje is natuurlijk de tunnel der tunnels, niemand wil dat meemaken.
Als ik na een paar uur uitparkeer is het een hele prestatie als ik niet de zijspiegel eraf rij tegen een betonnen paal en als ik ongeschonden de garage uit ben gekomen, zet ik vaak de auto even langs de kant om mijzelf te feliciteren en op adem te komen.


Je rijdt op de fiets in de regen naar een afspraak. Je draagt regenkleren. Op de plaats van bestemming trek je je regenkleding uit. Bij mij zuigt alles zich direct vacuum. Mijn regenbroek blijft plotseling aan een haakje van mijn trapper hangen, een haakje dat ik daarvoor nog nooit heb gezien. Als ik het lusje van de broek dat achter het haakje vastzit wil losmaken, vergeet ik mijn fiets vast te houden en die klettert op de straat, waardoor een stale punt van de trapper zich in mijn enkel boort. Ik wil mijn hele fiets van woede in elkaar trappen, maar er lopen mensen in de buurt, dus ik beheers me. Ik klungel door met het haakje en mijn handen zitten onder de smeer. Ik krijg het haakje los en trek daarna mijn regenbroek uit met mijn smeerhanden, zodat de broek voorgoed is verknald. Dan mijn fiets oprapen. Mijn regenbroek even op een paaltje neergelegd, om mijn handen vrij te maken om mijn fiets te kunnen oppakken. Pak mijn fiets op, stoot tegen de broek aan die op het paaltje ligt, en de broek valt in een plas. En dan moet de werkdag nog beginnen.


Na het flossen van mijn tanden is het voor mij elke keer weer een uitdaging om het draadje in het vuilnisbakje te krijgen. Het draadje wil niet van mijn vingers af. Dat doe ik elke ochtend, dus ik ken die draadjes. Ik klem daarom nu het uiteinde van het draadje tussen de klep van de vuilnisbak en de bak zelf en zo gaat het draadje los. Daarna hangt het draadje voor de helft uit de bak, en dat eindje moet er ook nog in. Ik pak het delicaat beet tussen duim en wijsvinger, hou de klep open en doe rest van het draadje in de bak, terwijl ik een wrijvende beweging maak, zodat het draadje niet nogmaals de kans krijgt te blijven plakken.


Als er ergens een verlengsnoer op de grond ligt of een stuk touw of een stok, ik weet niet hoe ik het doe, maar gegarandeerd, dat het snoer zich om mijn voet krult en daar vastplakt. Ik moet allerlei toeren uithalen om mij van het snoer te ontdoen. Ik dans een soort horlepiep of sjamanendans alsof er een adder het op mijn been heeft voorzien die steeds opnieuw aanvalt.


Waarom zeg ik dit allemaal? U gelooft me vast niet als ik zeg dat ik u niet aan het lachen probeer te maken. Misschien om u te vertellen dat ik een nogal getroubleerde relatie heb met de stoffelijke wereld. Als het niet was dat ik de onhandigheid in eigen persoon ben, dan zou ik me kunnen voorhouden dat ik voortdurend wordt gefopt, tegengewerkt, achtervolgd en gesard door dode dingen. Maar dat gelooft natuurlijk geen mens. Of u wel?

dinsdag 12 oktober 2010

Nav lezing Over Gewetensvrijheid van Femke Halsema (http://tinyurl.com/39bhqzt)
De derde weg van Femke Halsema is helemaal geen derde weg, maar dezelfde weg die leidt naar onduidelijkheid, oeverloze discussies en meer gepamper.

Met haar vaststelling dat de progressieven in het defensief zitten en dat links geen antwoorden heeft  (of tot nu toe niet wilde hebben) op het onderdrukkende karakter van de Islam, heeft Halsema twee punten. Maar welk (nieuw) antwoord probeert Halsema te geven?

“Ons komt ook de taak toe om de confrontatie te zoeken met die gelovigen, die islamitische voorgangers, die gewetensdwang uitoefenen op de minderheden in eigen kring. “

“Ons komt de taak toe” klinkt niet echt slagvaardig, maar wetenschappelijk-bureau-van-een-politieke-partij-achtig. Maar zo klinkt Halsema nou eenmaal. Toch verraadt deze toonzetting wel degelijk iets over de inhoud. Maar daarover later. En wat bedoelt ze met “de confrontatie zoeken”. Hoe doe je dat op zijn GroenLinks? Gesprekken voeren met repressieve imams of  ‘buurtvaders’, die vervolgens het helemaal met je eens zijn en daarna weer over gaan tot de orde van de dag en hun onderdrukkende gedrag. (Immers we weten nu genoegzaam dat er nogal wat ‘ruimte’ kan zitten tussen wat een moslim voor de buitenwacht beleidt en wat zijn werkelijke drijfveren zijn. Dit wordt ook aangemoedigd in zijn geloof. Je mag (moet zelfs) liegen en bedriegen als je geloof onder vuur komt te liggen. Dit heet Takiyya.) Dat gaat dus niet werken, want dat is meer van hetzelfde. Daarom spreekt de lijn Wilders veel kiezers ook aan, omdat hij harde proposities heeft, en hen voor voldongen feiten stelt, die dwingen tot een antwoord aan moslimzijde. Wilders dwingt de dwingers (moslims), omdat hij (wel) begrijpt welke taal ze verstaan.
Halsema zal niet slagen als ze niet met wat harders komt dan rekenen op de effectiviteit van ‘een stevig gesprek’.

“Er lijken ook maar 2 smaken. Je bent anti-religie en dan wil je godsdienst, ik bedoel natuurlijk de Islam, weren uit de publieke sfeer en het liefst uit heel Nederland. Je bent pro-religie en dat betekent in het gepolariseerde debat ook dat je een moslimknuffelaar bent en een relativist die de sharia wil invoeren (dit is een vrije vertaling van het werk van Wilders).”

Wilders is niet anti-religie, maar anti-onvrijheid. Maar zijn propositie lijkt anti-religieus, omdat hij weet dat in de slipstream van de tegenwerking van religieuze excessen, de vrijheid vanzelf (mee)komt. Een kwestie van goed kijken. De kwaal bestrijden en niet de symptomen.

“Ze [dertienjarige moslimmeisjes, red] laten zich verscheuren tussen de wens solidair te zijn met een Islamitische minderheid die zich verdrukt voelt en het besef dat binnen veel islamitisch geloofsgemeenschappen de positie van minderheden (bijv. vrouwen en homoseksuelen) treurig is.

Afgezien van het feit dat de dramatische toon die Halsema hier heeft een perfecte inzage geeft in de manier waarop zij het probleem op zichzelf projecteert, en tegelijkertijd in het onvermogen om met meer afstand naar de zaak te kijken, is het nog maar de vraag of 13-jarige moslimmeisjes dit besef hebben.
De islamitische minderheid voelt zich niet verdrukt, maar zegt dat ze zich verdrukt voelt. Dat is strategie, omdat men weet dat een slachtofferrol het goed doet in Nederland. Men gebruikt dit als schild om de aandacht af te leiden en met rust gelaten te worden in de uitoefening van hun geloof en alle onderdrukkende aspecten die daarbij horen.
Halsema veronderstelt een derde weg omdat ze lijkt te denken dat dit haar electoraal van pas kan komen. Het lijkt alsof ze visonair is. Het is leuk bedacht, maar de derde weg is doornig en troebel en het kan zijn dat er helemaal geen weg is, alleen maar in het hoofd van Halsema.

Al met al is de lezing van Halsema een schroomvallig pogen structuur te scheppen. Een theoretische verhandeling, maar geen handleiding waarmee je iets oplost.
De achilleshiel is de nuance en de fijnbesnaardheid, werktuigen die niets teweeg brengen in het daadwerkeijk oplossen van de problemen. Het is allemaal reuze verantwoord, reuze correct en rechtschapen. Alsof ze met een waterpomptang aankomt voor het afsluiten van een lekkende oliebron in de oceaan. Gevaarlijk naief.

En dan is er nog de toonzetting. Het is de toon van laten we het er nog eens over hebben, humanistisch positivisme van een praatgroepkarakter uit de jaren ’70. Er zit totaal geen noodzaak in. Decadent gefilosofeer, ziende blind en horende doof voor wat er op straat gebeurt.

De tegenstelling tussen Halsema (of Links) en Wilders is niet zozeer een ideeenclash, maar veel meer een toonconflict. Wilders gebruikt harde oneliners, waarvan linkse tenen gaan krommen. Het liefst zouden ze hem het zwijgen opleggen. Net als een oom die op een verjaardagsfeestje plotseling al zijn kleren uittrekt omdat het benauwd is in de kamer. Wilders doet wat iedereen zou willen doen, maar de anderen schamen zich, zijn bang dat de gastheer zich beledigd voelt, bang voor de reactie van de anderen en bang voor de waarheid. Waarom?
Omdat Halsema denkt dat de intolerantie gevoelig is voor nuance, en beledigd wordt door harde taal, zoals normaal is in een verlicht Westers land.
Wilders communceert met de Islam door de manier waarop hij spreekt, zie de reacties die hij losmaakt. Halsema communiceert niet, spreekt de taal niet, is als een stomme. 

Daarom slaat zij met de ogenschijnlijke nieuwe lijn die zij kiest in haar lezing nog geen deuk in een pakje boter. Het blijft keurige, verantwoorde Oude Politiek.