Mist ligt met dikke klodders in het luie dal. Doof oren, dan een knal.
Geen jager. Geen hert. Het knakken van een woudreuzin. Een lucifer van dertig meter laat zich vallen op een bladerbed. Een dame met een jurk uit de vorige eeuw. Heur haar golft na in haar eigen geeuw.
En als zij zich waardig wil te rusten leggen, starten de zagen.
Eerst de armen de benen. Extremiteiten. (Flauwekul) Dan de romp in honderd brokken. Werk is werk. Werk is tijd. Tijd is geld. Bier is bier. Een beetje zager heeft negen vingers. En als de dame ontmanteld is, onherkenbaar, een product, pissen ze hun blazen leeg tegen haar vriendinnen. Het domein van de zwijnen, voor even.
De zagers verdwijnen boerend en windend.
Het bos richt zich op. Twee windvlagen spoelen de mist uit de takken.
De larix, de enige naaldboom die 's winters haar naalden verliest zegt:
'Dames, voorwaar voorwaar ik zeg u, ik zie u zoals u mij ziet.
De mens wikt, maar het bos is eeuwig. Denkt u daaraan. Altijd.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten