Het dooit. Alles lekt, druppelt en dampt. Mijn winterlaarzen zuigen zich vast aan de grond. Er komt engelenhaar van de kerstboom van begin januari onder de sneeuw tevoorschijn. Modderige lokken. De vogels roeren zich met opportunistisch gezang. De aarde is nog geurloos. De vijver krijgt haar contouren terug. Ze bestond 2 maanden niet. Het resterende ijs geeft een grijsgroenblauwe gloed, als een gifpoel van een lozende fabriek.
De drollen van de honden liggen her en der verspreid. Het leger ongedierte dat dit moet opruimen is nog beurs van de kou. Niet gepredispositioneerd.
Moet men rotten of kiemen? Of allebei?
Overal zoeken beekjes zich een weg door het gras naar lagere gronden.
Het is nat, het kleeft, het is vies, het ruikt naar stront en het ruikt zoet. Twijgen strekken zich onwenning maar gretig uit naar waar ze denken dat het licht vandaan komt als de stok van een blinde die een zebrapad oversteekt.
Vogelgezang zwelt aan, zonder opportunisme nu, er moeten zaken worden gedaan maar hoe is nog de vraag, de knoppen staan op knappen, het gras vecht zich een weg door de hooilaag heen.
En dan barst de bom.
Gekrijs van de vogels oorverdovend, bloemen spatten open, knoppen scheuren, jong blad wringt zich binnenstebuiten, scheuten schieten naar het licht, insecten vliegen rond alsof ze nooit zijn weggeweest, het nieuwe bos joelt in de tetterende zon, de weide is zo naakt en uitnodigend dat het bijna een belediging is.
Geen geboorte zonder geweld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten