Totdat ons huis af was woonden we in een flat. De Polen noemen het een blok. En dat was het ook. Drie kabouterkamers, een keuken en een badkamer. Tijdens het communisme neergezet van wat voorhanden was. Stoffig beton, radioactief staal, ramen die je niet open kon doen omdat ze anders uit de kozijnen vielen en een asbest-achtig paadje voor de buitendeur. Een donkere marteltrap waarbij elke trede een andere hoogte had met een leuning die alle kanten op kronkelde geschilderd in gifgroene cadmiumverf. Op de balkons die niet waterpas waren mocht je niet komen vanwege afbraakrisico.
Vertrouwde Oostblok-kwaliteit.
De staat zal gedacht hebben: ze moeten wonen, maar ze mogen het niet in hun bol krijgen.
Wij waren nog maar met zijn drieën en later met vier. Het is ons gelukt ons daar voort te planten. Of misschien is het juist het ongemak dat ons tot voortplanten aanzette.
Boven ons woonden ze met zijn zessen. Ook een gezin, maar aangevuld met de ouders van de man. Met overal hoogpolige kleden aan de muur en op de grond. Een Pools paleis. Een hermetisch universum.
De moeder van die man, de oma van het gezin had 15 ziektes.
Elke oudere vrouw -boven de 45 ben je oud- heeft minimaal 11 ziektes, anders kun je niet meepraten. Op de keukentafel stonden 32 pillendoosjes, flesjes en recepten om de voorraden aan te vullen. De zieke vrouw liep elke dag vief de treden op en af. Haar lichaam kende de hoogteverschillen van buiten, dus ze struikelde nooit. Ze scharrelde wat in de moestuin en kwam terug met een komkommer en een wortel. Of ze ging verhaal halen bij de jonge dorpsarts.
We stonden op goede voet en altijd vroeg ik naar haar gezondheid. Ze veerde dan op, want de andere buren waren uitgepraat. Ach, het moet maar, zei ze dan en een glimlach kon ze niet onderdrukken.
Iedereen wist dat wij er niet bijhoorden. Wij hadden de luxe dat we op zekere dag konden vertrekken. Jaren later zag ik haar lopen in de supermarkt. Hoe gaat het. Ach, zei ze, alles wat beter gaat wordt verneukt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten