Zwart wit. Kantklossende vrouwen in klederdracht in een Saartje-keuken. Een eenzame man in een drollenvanger met een bolknak in zijn bakkes, uitkijkend over het water. Het gegroefde gelaat van een oude man aan tafel lezend in de bibel. Hijskranen die modder storten in de Zuiderzee. De twee zeeën die zich verzetten om van elkaar te worden gescheiden. De stroming spoelt alles weg wat er in wordt gegooid, lijkt het. Blind wordt er doorgestort. De zee wordt twee. De stroming dooft uit. Er wordt gejuicht. Burgemeesters, burgers en buitenlui slaan elkaar op de schouders. Hoeden vliegen door de lucht. Het beest is genakt. Niet genekt, maar geknakt. Friesland is geen land meer, maar een provincie. Een visser die trots een kabeljauw toont met een glimlach zwarte tanden. Een poppenhuiskindje dat tussen haar tante en haar moeder loopt in een autoloze straat. Twee bevriende boeren lachend achter een oude klare in de opkamer bij de servieskast met het tafelzilver.
Dat zag ik in een boek 40 jaar geleden. We maken schoon schip in het ouderlijk huis. Ik vraag mijn moeder naar dat boek, titel Land uit Zee. Ze weet het niet. Misschien uitgeleend aan een buurman en nooit teruggekregen. Wie zal het zeggen. Het geheugen begint te rafelen. Maar hoe leg ik aan mijn zonen uit wat Nederland is?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten