Mijn oom leidt mij rond in zijn tuin. Dit is een vast punt op de agenda. Altijd als ik aan kom waaien moet de tuin even getoond. En altijd lopen we tegen de klok in. We beginnen bij de vijg, de kippen slaan we dit jaar over. De moestuin met aardappelen. De waterpomp, 10 meter diep. Dan het prieeltje, dat heeft hij opnieuw gewit met roestwerende verf. De klimroos is teruggesnoeid, maar hij begint weer. De sering heeft van de winter een opdonder gehad. En na de warme dagen van eind maart ging het weer vriezen, toen is er een hoop stukgegaan. Koud is het nog steeds, maar alles begint uit te lopen. De composthopen achterin. De catalpa, maar of het een catalpa is, dat weet hij niet zeker. Dan lopen we achter de vijver langs, de sluipmoordenaar, die toen de kleinkinderen kwamen preventief is drooggelegd.
De houtopslag, stammen van 1 meter lang, wilg of beuk. Hij heeft geen houtkachel, zijn zoon wel. Nog meer opslag, reserve dakpannen onder een zeil, op een paar pallets. Een houtwal van korte stammen eik. Hij heeft de beuk gekandelaberd, zegt hij.
Bestaat dat woord of heb je het zelf bedacht. Mijn oom is een gelovig man. Het woord bestaat, zegt hij.
Dan de rodondendrons, die tot aan de straat doorlopen en die om het jaar moeten worden teruggenomen. De schuur met het gereedschap. Een andere catalpa, maar een echte.
De eik die Napoleon en Hitler hun tanden heeft zien stukbijten op het eeuwige Rusland.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten