Zoals elke morgen breng ik mijn jongens naar school. We passeren de plaats waar de bus stopt -geen bushalte- er staan hier af en toe mensen te wachten. Zonder mensen is deze plek van geen betekenis.
Er staan een moeder en een dochter. Ze steken hun hand op, ze kennen ons, en hopen dat we stoppen.
Ik wil wel, maar ik kan niet, want dan moet één van de dames in de achterbak.
In 1997 was de rivier die hier uit de berg komt veranderd in een grommende draak. Andere omstandigheden vragen om ander gedrag. Met een aanstormende rivier in mijn rug had ik wel 6 dames in mijn achterbak kwijtgekund. Maar de paniek ligt ergens in een ver dal zijn roes uit te slapen. Je kan hem horen snurken, maar je ziet hem niet. Dus bestaat hij niet.
Moeder en dochter zijn in de steek gelaten door het gezinshoofd, die vreemdging met de fles. Polen is het land van de onzichtbare vaders. Moeder ziet er uit als een verbaasd clowntje, Giulietta Messina, de dochter is 14 of 15, een uit de kluiten gewassen meidje, dat niet weet wat ze met haar lichaamsdelen aan moet vangen.
Een uur later kom ik ze tegen op de markt van het provinciestadje. Ze groeten nauwelijks, ze schamen zich. Ze zijn toch door iemand meegenomen.
Weer een uur later rij ik terug via de kilometerslange weg omhoog en weer zie ik ze staan. Ze steken hun hand op. Dit keer ben ik alleen met boodschappen. Ik stop. Ze groeten onhoorbaar en stappen in, terwijl ik schielijk wat lege flessen en proppen papier van de bijrijdersstoel weghaal. Zwijgend zitten ze naast en achter me. Ik kan ze niet naar het dorp brengen, want ik moet voor het dorp omhoog. Bij mijn afslag stop ik.
De moeder zegt zoiets als 'nou, dat moet dan maar', bedankt en stapt uit. De dochter zegt er geeneen.
Ze lopen het laatste stuk naar huis. Ze hebben lege handen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten