zondag 26 december 2010

Een goed voornemen

Als u in het nieuwe jaar voornemens bent zuiniger te zijn met wc-papier, heb ik de volgende tip voor u.
[Het onderstaande is van toepassing op een 'grote boodschap'.]
  1. Men neme een velletje wc-papier, bij voorkeur grijs en ruw, voor een optimale opname.
  2. Men vouwe het velletje in 4-en, dwz eerst eenmaal door de helft (u heeft dan een rechthoek), en daarna (deze rechthoek) nog eenmaal door de helft. U heeft nu een gevouwen vierlagig vierkant.
  3. Van de 4 hoeken die dit nieuwe, kleinere vierkant heeft is er 1 dicht en zijn er drie open.
  4. Men scheure de dichte hoek 1cm van de hoek rond af.
  5. Men vouwe het kleine vierkant uit tot zijn oorspronkelijke ongevouwen vorm.
  6. Overblijft het velletje wc-papier met een rond gat in het midden, plus het kwartrondje dat u er zojuist uitgescheurd heeft. Dit kwartrondje legt u apart.
  7. Men steke de middelvinger door het gat, zodat het velletje 'aan de wortel' van de vinger blijft hangen.
  8. Met uw middelvinger maakt u nu uw derrière grondig schoon. Dit vereist enige handigheid, want het is de bedoeling dat het papier daarbij niet van uw vinger valt.
  9. Men pakke het papier aan het begin van de middelvinger aan de achterkant beet en strope het papier op in de richting van de middelvingertop. Dit doet u door duim en wijsvinger van de andere hand te klemmen om de te reinigen middelvinger en zo naar boven een trekkende beweging te maken. Zodoende dat de faeces aan de binnenkant van het velletje komen te zitten. Als u behendig bent dan is uw middelvinger schoon en het velletje heeft alle excrementen opgenomen. Het velletje mag u nu in de wc gooien.
  10. Men neme nu het uitgescheurde kwartrondje om de laatste ongerechtigheden van onder uw middelvingernagel mee te verwijderen.
  11. Ook dit gooit u nu in de wc.
  12. Men wasse de handen.
  13. Men trekke door.
  14. Men felicitere uzelf.
    U heeft 1/8e (of minder) van de normale hoeveelheid papier gebruikt.

donderdag 16 december 2010

Bunkertocht

Op zondagochtend gingen we een keer samen wandelen bij Bloemendaal. In de richting van IJmuiden. We bekeken alle bunkers en voorzover mogelijk gingen wij er ook in, soms via een gaatje, door opgestoven zand zo versmald dat alleen ik erdoor kon. Hij bleef dan boven bezorgd staan kijken, maar hij maakte er een grapje van. Het idee dat niet zolang daarvoor de Duitsers hier nog patrouilleerden met de blik gericht op de Noordzee, was voor mij aanleiding om naar achtergelaten spullen uit te kijken. Er waren er die helmen hadden gevonden. Of een lijk. Een schedel op zijn minst. Waarom ik niet?
Het waaide en regende een beetje. Na een paar uur liepen we terug, stapten in de auto en reden naar de watertoren van Zandvoort. Daar gingen we met de lift naar boven naar het restaurant, waar niemand was en waar het rook naar oude soep. Naar bejaardentehuis. Toch bestelden we erwtensoep met roggebrood. De regen sloeg tegen de ramen. Soep. Ober. Leeg restaurant. De treurnis van een badplaats in de winter.

dinsdag 14 december 2010

Tai Hao


In Heemstede was een Chinees met de naam Chin. Ind. Restaurant Tai Hao. De baas had in de jaren '50 en '60 in Amsterdam zijn zaak gehad. Mijn vader kende hem nog uit die tijd. Hij heette meneer Tsjang. We (moeder, zus en ik) werden vaak op vrijdag of zaterdag door mijn vader meegenomen naar Tai Hao. Het was de place-to-be in die jaren ('70/'80) en de mensen braken de tent af. Als je binnenkwam tussen 6 en 7 's avonds was er nooit plek. Dan werd je via een ijzeren wenteltrap die midden in de zaak stond naar boven gedirigeerd. Daar was een bar waar je alvast een drankje kon drinken. Lang hoefde je nooit te wachten. Hij bestelde altijd Haaiepinnesoep. Het was een grap waarom niemand meer lachte, maar die 'voor de flauwte' toch altijd weer moest worden gemaakt. Ik nam als hoofdgerecht Cow Low Yuk (koeloejoek). Hij Nasi Rames. Een portie sateh voor ons allemaal. Ik mocht een biertje en soms wel twee. Toe kregen we een bolletje vanille-ijs in een metalen coupe met een koeken waaiertje erin en een papieren pauw op stokjes. Meneer Tsjang kwam altijd uit beleefdheid in de loop van de avond even vragen of alles goed was en gaf ons een hand. Elke keer maakte hij hetzelfde compliment aan mijn vader, namelijk hoe groot ik wel niet was geworden inmiddels. Terwijl er ergens verderop een bedrijf aan het eten was, met schreeuwende en keihard lachende kerels die dropen van het vet en het zweet, zaten wij tevreden te eten met de familie. Op de tafels lagen spierwitte papieren tafelkleden die van grote rollen werden gehaald. Ik tekende altijd op het tafelkleed tijdens het eten. Nee, ik tekende na, want ik kan niet tekenen, de patronen die op het papier waren gedrukt in reliëf. Op de tafel werden een aantal rechthoekige rechauds neergezet. Die kwamen uit indrukwekkende warme kasten, en waren van zichzelf warm, zonder vlammetje eronder. Altijd weer moest ik mijn vinger er tegenaan houden en altijd was ik weer verrast over de hitte. Af en toe kwam er een dampende dronken vent langs die via de wenteltrap op weg was naar de wc. Dit leidde vaak tot hilarische taferelen als zo'n zelfde man op weg naar beneden zijn evenwicht verloor en half van de trap af viel. Had het bedrijf weer wat te lachen. In de loop van de avond werden de obers steeds luider toegeschreeuwd door de deelnemers aan het bedrijfsuitje en uiteindelijk werden die er discreet op geattendeerd dat zij niet alleen waren. Oh ja, en de jassen werden altijd opgehangen in de garderobe bij de ingang.
Bij het binnenkomen en weggaan werd je uit en in je jas geholpen.

Op internet echoot de naam Tai Hao als Heemsteeds restaurant nog wel hier en daar na, maar het bestaat niet meer. Er is zelfs geen enkele foto van buiten- of binnenkant te vinden via Google. Zou het dan toch allemaal niet gebeurd zijn?

vrijdag 10 december 2010

Winterswijk

Mijn vader had een vriend in Winterswijk. We noemden hem oom Jan, maar hij was geen familie. Mijn vader had na zijn middelbare school een jaar bij de vader van oom Jan in de houtzagerij gewerkt. Het heette dat hij toen 'een man' was geworden. Die oom Jan Nijenhuis had een groot stuk grond met een villa erop met een grote vijver ervoor. Aan de Bataafseweg. De villa heette 't Stroot. In de vijver was een steiger gemaakt met een duikplank. 's Zomers mochten we zwemmen in de vijver, maar mijn oom en mijn vader waarschuwden mij dat er een bullebak in de vijver woonde. We waren dus altijd op onze hoede voor de scherpe tanden van de bullebak.
In de grote hal van de villa stonden de jachtgeweren van de oom, met daarboven foto's samen met Prins Bernhard en de tegenoverliggende muur was volgehangen met jachttrofeeën, vooral herten en reeën. Oom Jan was jachtopziener.
Bij de oom lagen veel Duitse tijdschriften, zoals Der Spiegel en wat bladen met blote vrouwen, geen porno natuurlijk. Hij had een zithoek met een lage tafel voor een enorm raam dat uitkeek op die vijver.

's Winters mocht ik een keer mee op jacht. Als drijver. Tussen allemaal oudere mannen met een tak tegen de bomen slaan. Ik voelde me heel stoer en nuttig. Aan het eind van de dag werd er tableau gemaakt van het geschoten wild. Mijn moeder ging er heel theatraal bij staan huilen, terwijl ze haar bontjas (van roodvos) nog wat meer om zich heen sloeg.

We waren ook een keer te gast in het huis van de vader van oom Jan, de eigenaar van de houtzagerij. We hadden toen net een cassetterecorder gekocht van Telefunken. Het hele weekend was ik geobsedeerd alles aan het opnemen en afspelen zo geweldig vond ik dat apparaat. Het huis vonden we eng want de oude eigenaar was net daarvoor doodgegaan.
Hij had een 'drankneus' toen hij nog leefde. Een soort rode aardbei in plaats van een neus. Zoiets had ik nog nooit gezien en zo'n mooie drankneus heb ik daarna nooit meer gezien.

Zwemmen

Heel lang heeft mijn vader de zomers gezwommen in zwembad Groenendaal. De buurman Witjas deed hetzelfde. 6 uur 's morgens. Ze gingen soms met 1 auto. Soms ging ik mee. Het was altijd behoorlijk koud. Weer of geen weer, hij ging. Ik vond het stoer om mee te gaan. Maar ik hield me vaak niet stoer als ik in het koude water moest duiken. Ik vond het dan opeens niet leuk meer. We gingen altijd samen in 1 badhokje, waar hij me afdroogde. Vaak ‘roste’ hij met de handdoek heen en weer, niet om mij pijn te doen, maar om ervoor te zorgen dat ik het warm zou krijgen. Het deed pijn, maar ik werd er ook warm van.
Hij begon direct met ‘baantjes’ trekken. Ik zwom er zo’n beetje achteraan. Hij deed schoolslag. Crawl kende hij niet.
Soms haalde ik mijn voet open aan de betonnen trappen die de te smalle treden hadden.
Op een aantal plekken waren buitendouches met scherpe stralen ijskoud water waar je officieel onder moest om schoon te zijn voordat je in het bad ging. Hij ging er altijd onder, ook als het buiten 10 graden was. Ik vond het al erg om met mijn voeten door het voetenbad te moeten waden, maar daar ontkwam je niet aan. Er was geen andere manier om bij het zwembad te komen.
We hadden badjassen. Als ik me niet vergis reden wij zelfs in badjas naar het zwembad. Het was zo vroeg, toch niemand die je zag.
De betonnen badhokjes kon je dichtdoen door het zitplankje horizontaal te zetten. Als je zat was het hok dus op slot. Het waren gelakte dikke plankjes. Het rook in de hokjes vaag naar lysol.
De zwembroek zat altijd verpakt in een opgerolde handdoek. Na het zwemmen werd de zwembroek nauwkeurig uitgeknepen boven een putje en opnieuw in de, nu vochtige, handdoek gerold.

maandag 6 december 2010

De koppige patiënt

Op zekere dag kreeg Nederland kanker. Er zat een vlekje op zijn arm, een plekje, een puntje, eigenlijk niet veel groter dan een speldenkop. Nederland ontdekte het omdat het gitzwart was en jeukte. Eromheen was het vurig. Als Nederland alleen maar aan dokters dacht kreeg hij al een paniekaanval, dus concentreerde hij zich extra op zijn werk en praatte zichzelf in: ik verbeeld het me, er zijn nog minstens 10 andere plekjes en pijntjes, die horen erbij. Maar dat ene plekje hoorde er niet bij en na een half jaar was het zo groot als een aardbei. Een stekende aardbei. Voor zichzelf kon Nederland het gezwel nog wel wegredeneren, maar omdat het zichtbaar op zijn onderarm zat, kon hij de plek op zijn werk niet meer verbergen. Collega's keken hem soms anders aan. Hij besloot naar de dokter te gaan. Hij had zijn arm ternauwernood ontbloot, "kanker" zei de huisarts. Als de blonde verfloddering naar het ziekenhuis een biopt laten maken. En nu zul je denken dat Nederland van angst door zijn kniëen zakte, maar niets van dat al. In superieure rust reed hij naar het ziekenhuis en deed wat hij moest doen. De uitslag van de weefselkweek: soeranoom. Een kwaadaardige agressieve en zichzelf razendsnel verspreidende tumorsoort. Met een bijzondere eigenschap: fysiek ga je er niet dood aan. De tumor zaait zich vooral uit in de hersenen en zorgt daar geleidelijk voor een persoonlijkheidsverandering. Nederland had nu de keuze: bestrijden of accepteren dat hij beetje bij beetje een ander zou worden. Hij zei tegen zichzelf: weet je wat, eigenlijk heb ik er maar heel weinig last van. Zeker nu ik weet dat ik er niet dood aan ga. Bestralingen en chemotherapie zijn een bezoeking. Ik heb geen zin in dat gevecht. Zo kan het ook. Dan maar een beetje een ander mens. Ook dat heeft zelfs nog wel iets.
Dus tierde de kanker welig voort. Nederland ging weer aan het werk en ontkende de ziekte totaal. Maar de ziekte ontkende Nederland niet. 
Nederland kreeg steeds meer klachten. Hoofdpijn, concentratieverlies, stemmingswisselingen, en zijn maag- en darmstreek leek wel een tombola. Hij moest zich gewonnen geven. Nederland stopte met naar zijn werk te gaan. Hij was moe, doodmoe. Hij zat op een stoel, dagenlang, te zitten. Hij had niet de puf om iets te lezen of zelfs TV te kijken. Nederland was een plant geworden. Ik weet niet hoe het met Nederland is afgelopen, maar als niemand hem heeft opgetild, zit hij er nu nog.


Epiloog
Er is inmiddels een medicijn op de markt dat de tumoren doet wegsmelten en zorgt voor herstel van de oude persoonlijkheid. Dit medicijn heet Primary Versatile Vexation (PVV)