donderdag 24 maart 2011

Voordeur

In tegenstelling tot mijn moeder die het huis altijd luidruchtig binnenkwam, was mijn vader geruisloos. Die geruisloosheid hield een belofte in. Hij was er. Had hij iets meegenomen? Waar was hij geweest? Hoelang zou hij blijven? Ik hoorde hem al als de eerste tanden van de baard van de sleutel in het sleutelgat ratelden. Behoedzaam draaide hij de sleutel om. Hij opende de deur. Zacht was de terugslag van het glas van de tussendeur. Het sluiten van de deur alsof hij zijn jas dichtknoopte. Het neerzetten van zijn tas. Het tikken van de kledinghanger die hij pakte. Het doffe schuiven van de jas die hij uittrekt. De klik van het terughangen van zijn jas. Het openen van de tussendeur die vreselijk wilde gaan piepen, maar die hij ook in bedwang hield. Hij is thuis. Ik ontspan.

In de eerste jaren na zijn dood toen er iemand binnenkwam die enigszins behoedzaam te werk ging of als de wind op een bepaalde manier tegen de deur veegde, dacht ik direct dat hij het was. Huizen en lichamen zijn traag. Ze geven signalen onverstoorbaar door. Je spitst je oren en veert op. Het verstand gooit roet in het eten en werpt een bijtende lichtstraal op de echo's uit het verleden. Je hoort leugens.

Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
gij kunt het zien, gij schijnt het niet te willen.
Een binnenplaats meesmuilt ge, sintels, schillen,
en schimmel die een blinde muur aanrandt,
er is geen boom, alleen een grauwe wand.
Hij is er, zeg ik en mijn stem gaat trillen,
Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.

Ik wijs naar buiten, waar zijn ranke, prille
stam in het herfstlicht staat, onaangerand,
niet te benaderen voor noodlots grillen,
geen macht ter wereld kan het droombeeld drillen.
Ik heb een ceder in mijn tuin geplant.


(Cursieve tekst is gedicht 'De ceder', van Han G. Hoekstra)

Overnacht

Een van de 6 broers van mijn vader heette Jan. In het voorjaar van 1944 was er in Velsen-Noord een NSB-er vermoord. Hierop ontstaken de Duitsers in blinde woede en dreven alle jonge mannen die zij konden vinden uit hun huizen bijeen. Een razzia. Mijn oom Jan was een van hen. Hij was een weekendje over uit Geleen waar hij werkte bij zijn broer Flip. Hij kwam een fles wijn halen bij zijn ouders voor zijn 23e verjaardag. Hij werd meegenomen en op de trein gezet. Waarheen wist niemand. Zijn vader schreef brieven aan het Rode Kruis: hebben jullie een lange blonde jongen van 20 jaar gezien met blauwe ogen? Pas in de jaren '70 werd dit opgehelderd. Hij was naar Leipzig gebracht en in een kamp gestopt. Hij heeft het daar niet lang gemaakt en is van uitputtting gestorven.
In de familie heette het dat zijn moeder, mijn grootmoeder (beppe) Aaltje Lubberts door dit wegvoeren van haar zoon in een nacht (overnight, zoals de Engelsen dit subliem zeggen) grijs geworden was.
Ze stond in de jaren daarna vaak in de benauwde erker voor het raam van haar arbeiderswoning aan de Meerweidenlaan te posten of hij er aan kwam.
"Hij moest nog eens de hoek omkomen." Dit betekende niet dat zij iets te goed meende te hebben van het lot.
Blijkbaar moest ze haar staan en wachten voor haar familie verklaren.
Wat doe je daar toch? Hij moest nog eens terugkomen, dan is er tenminste iemand die hem opvangt. Daarom sta ik hier.
Hij moest nog eens terugkomen. Hij zal wel iets willen eten.
Hij moest nog eens terugkomen.
Hij komt de hoek van de straat om. Hij zwaait. Hij is het.

dinsdag 15 maart 2011

Fries praten op zondag

Mijn vader was Fries. Je merkte er niet veel van. Hoewel. Elke zondag belde hij met zijn familie. Na het middageten. In de erker. Het begon. De raadseltaal met af en toe een bekende klank. Hij had een broer in Australië en hij schreeuwde zo hard door de hoorn van de telefoon alsof hij bang was dat ze hem daar niet konden horen. Overigens schreeuwde hij even hard als hij met zijn vader in Velsen belde. Dat schreeuwen hoorde bij de taal. Het was ook landelijk. Tijdens de gesprekken trokken er dreigende wolkenluchten voorbij boven een groengeschoren dijk. Metslawier. Kornwerderzand. Dokkum. Sukerbole en koeienvlaai en de borrelnoten die op tafel stonden. De vette stank van vruchtbaar land. De misselijkheid van een zondagmiddag waarbij je alles wat op tafel staat in je mond gooit. Hij lachte ook in het kwadraat in het Fries. Het volume was hoger en zijn mond ging wijder open. Hij werd steeds roder en hij keek uit het raam. Een Heemsteedse straat. Op een gegeven moment was het klaar. Hij legde de hoorn op de haak. Stond op. Keek me aan en zei. En schat, wat gaan we doen?

zondag 6 maart 2011

Verboden fruit

De trouw aan het merk Apple is groot, maar binnen die trouw is ongeremde promiscuïteit geoorloofd, nee zelfs geboden. Machines van Apple zijn magisch, sexy enzovoort. De eigenaar is zo blij als een kind op pakjesavond als hij het nieuwste speeltje mag uitpakken. Maar als er een nieuwe versie van hetzelfde apparaat op de markt komt, wordt het apparaat dat we hebben direct onaantrekkelijk. Als de jongere zus van onze echtgenote die ons plotseling begint op te vallen en die de glans van je eigen vrouw doet verbleken. Dus zet je je vrouw op marktplaats, niet gratis, ook al vind je haar niet leuk meer, je wilt er nog wel aan verdienen. Je hebt je vrouw nog niks verteld (je bent nog afhankelijk van haar), maar de gesprekken vind je vervelend, alle oneffenheden beginnen je op te vallen, ze is traag, haar gezicht is troebel en kleurloos en ze is te groot en te zwaar. Hoewel haar zus strakker is, is het maar de vraag of ze net zo degelijk is als je vrouw. Je weet wat je hebt, niet wat je krijgt. Grote kans dat je nieuwe verovering goedkoper is, hoeriger. Maar dat neem je op de koop toe. Die vormen van de zus, haar rankheid en tegelijkertijd voluptuositeit, haar communicatietalent, haar snedigheid en haar gisheid en de manier waarop ze loenst met haar 2 ogen is onweerstaanbaar. Die oude heks moet eruit. Koste wat het kost.

In bange momenten als je vooruitkijkt hoe je eenzaam zal eindigen, verlaten door alle veroveringen plus het nageslacht dat ze door jou produceerden, overweeg je om geen nieuwe relatie meer aan te gaan, maar tot het eind van je dagen te investeren in die ENE. Om reclameoffensief na reclameoffensief over je heen te laten trekken en onaangeroerd koers te houden. Je loert nog wel vanuit je ooghoeken naar al die lekkere hapjes die vanaf Rokjesdag tot Prinsjesdag rondparaderen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Weten dat ze een wandelend wonder zijn en toch doen alsof het zo hoort. Van een gekmakende nonchalante brutaliteit. Hoe alles aan ze ademt: neem mij.

Maar je denkt: niet voor mij.
Een apparaat is ook maar een mens.