maandag 12 maart 2012

Zigeunerkind

Mijn moeder was een nationale beroemdheid.
Als klein kind werd ik in de 2CV overal mee naar toegenomen. Ik stond in het voorjaar op de voorbank van de eend (niks kinderstoeltjes) mijn handen geklemd om de opening van het dak. We scheurden door Heemstede en ik zag de eerste Surinamer. "Mam, een never", gilde ik.

Eerst een vanilleijsje, zo'n rechthoekige, wafeltjes apart verpakt, halen bij Jamin, door mijn moeder steevast uitgesproken op zijn Frans: Sjamèh. Frans was hip begin jaren 70, met de Nouvelle Vague, Shaffy Chantant en elk restaurant heette Bistro, u weet wel, met een druipkaars in een fles in een mandje. Iedereen was artistiek. Plafonds hingen vol met muziekinstrumenten of gereedschap. Gezellig kunstzinnig.
(Vandaag nog te vinden in Pannekoekenrestaurants in de Achterhoek, of overal in Polen. Dat ligt achter de Achterhoek.)

Dan naar de masseuse. Ze heette Fonckert en zat in Overveen. Ze had een roeimachine, een klimrek en zo'n zware lederen oefenbal, waarmee ik me tijdens de behandeling mocht vervelen.

Daarna naar de kapper in Bovenkerk. Eerst ging ik rollen door de haren op de oranje linoleum vloer. Daarna liep ik naar buiten. Daar was een spoorwegovergang, waar ik ging spelen. Het was dood spoor. Geen gevaar.

Als laatste naar de bontwerker in Amsterdam-Zuid, Scheldestraat.
Kroketten op het Olympiaplein. Ik had een hekel aan de bontwinkel omdat het er zo benauwd was. De benauwdheid van tapijthallen. Je wilt meteen al je kleren uitgooien en naar een koele wc rennen met uitzicht op een natte binnenplaats.
Ik liep tussen de jassen door, ogen dicht, een gang van zachte haartjes. Roodvos, zilvervos, nerts. Zocht steun bij het koude metaal van de rekken. Stuitte op een spiegel. Zag mezelf. Zette mijn tong tegen het glas. Bleef naar mezelf kijken terwijl ik een slijmspoor maakte naar de rand van de spiegel. Verloor mijn evenwicht, zocht steun bij de spiegel, die met een doffe klap op de vloerbedekking viel.
In duizend stukken.

1 opmerking: